Vier
‘Beslist niet! Jij gaat niet!’ Julia beende kwaad de kamer op en neer.
‘Ik vroeg je toch niet om toestemming, of wel soms?’ Grace zette haar tas op het bed en maakte hem open.
‘Het is waanzin – dat is het!’ Julia stak haar handen in de lucht. ‘Pure waanzin! Je hebt een of andere inzinking.’
‘Ik voel me juist beter dan de laatste tijd,’ vertelde Grace. ‘Op de een of andere manier ben ik nu pas goed wakker.’
‘Ik had Aislinn nooit hierheen moeten brengen,’ mopperde Julia, nog altijd ijsberend. ‘Laat ze doodvallen! Hoe kon ze dit ook maar voorstellen? Jij gaat niet, en daarmee uit.’
‘Ik ga wél en daarmee uit. De vraag is: wil jij me helpen of niet?’ Grace zette haar handen in haar zij.
‘Dat doe ik niet,’ zei Julia koppig. ‘Ik ga niet op jouw kind passen terwijl jij naar de gevangenis gaat – waar ik je nu juist úit probeer te houden, tussen haakjes – om David Evans op te zoeken, de best bewaakte man in dit hele rot-Engeland!’
‘Kom dan mee; waarom niet?’ Grace knipoogde naar haar dochter die met haar pop in haar armen op bed zat en ernstig de woordenwisseling volgde. ‘Mary Kate zou heel graag Londen eens willen zien, toch, agra?’
Mary Kate knikte gehoorzaam.
‘O, krijg de klere! Sorry,’ zei Julia tegen Mary Kate, die haar met grote ogen aankeek. ‘Vertel me dan waarom. Waarom zou je in ’s hemelsnaam zo’n risico nemen, na alles wat we doorstaan hebben?’
‘Er is helemaal geen risico,’ zei Grace vol vertrouwen. ‘Als we betrapt worden – bedenk wel: ze doen dit al jaren – moeten we een boete betalen, of hooguit een nacht in de gevangenis blijven.’
‘En als ze ontdekken wie jij bent?’
‘De soldaten weten niet eens dat ik uit Ierland vertrokken ben,’ zei Grace. ‘Ze zijn hier niet naar me op zoek.’
‘Nog niet,’ vulde Julia aan.
‘Aye. En daarom moeten we het nu doen. Trouwens, we gaan over vier dagen weg. We hebben nauwelijks genoeg tijd, dus moeten we opschieten.’
‘Ik ben ook dol op David, weet je. Hij is een oude vriend van me. Ik zou eigenlijk in jouw plaats moeten gaan. Dat doen we!’ Julia stak een vinger omhoog. ‘Ík ga!’
Grace schudde haar hoofd. ‘Deze keer niet. Jij moet op Mary Kate passen. Het is mijn enige kans.’
‘Maar waarom?’
‘Ik ga niet met jou discussiëren, Julia, want dat verlies ik vast. Ik heb er mijn redenen voor. De stervenden zijn dicht bij God, weet je: ze hebben ons veel te vertellen.’ Ze zweeg even en begon toen zachter te praten. ‘Morgan is helemaal alleen gestorven, zonder dank of liefdevolle woorden van wie dan ook. Als hij hier geweest was, zou hij een manier verzonnen hebben om de man op te zoeken die zijn leven meer dan eens heeft gered.’ Ze sloeg uitdagend haar armen over elkaar. ‘En dus gá ik. Met of zonder jou.’
Julia liet een zucht van ergernis ontsnappen. ‘Je bent net als hij, weet je. Zo edelmoedig dat ik er ziek van word.’
Grace glimlachte ondanks zichzelf. ‘Dus je gaat mee?’
‘Oké, oké.’ Julia haalde het nette notitieboek tevoorschijn waarin ze haar eindeloze lijsten bijhield. ‘Waar gaan we precies naartoe trouwens?’
‘Sint Martin’s Place, nummer zevenentwintig,’ zei ze. ‘Molly’s Danszaal voor Heren.’
‘O, mijn hemel,’ kreunde Julia.
* * *
Londen was nog veel drukker dan het bedrijvige Liverpool. Julia, die toch gewend was zo nu en dan in hogere kringen te verkeren, merkte dat ze geïntimideerd werd door de aanblik van de fraaie rijtuigen, ruiters in vol ornaat, keurig geklede heren die hun hoed afnamen voor luisterrijke dames, uitgedost in met stroken afgezette rokken en op maat gemaakte jasjes onder hun warme wollen mantels. Hun hoedjes zweefden zwierig boven op kapsels waaraan het grootste deel van de ochtend besteed moest zijn. Ze waren vlak bij Hyde Park, en ondanks het kille weer waren dames en heren aan het wandelen om eetlust op te doen voor de overvloedige maaltijd die hun bij thuiskomst wachtte. Julia fronste haar wenkbrauwen en deed een poging haar eigen woeste haardos, die de dag tevoren haastig bij kaarslicht was vastgespeld, in het gareel te krijgen.
‘Onder al hun fraaie kleren hebben ze dezelfde zorgen als wij,’ zei Grace rustig, terwijl ze haar vriendin aankeek.
‘Om de een of andere reden betwijfel ik toch of zij óók van plan zijn om vanavond als prostituees de gevangenis in te sluipen,’ mompelde Julia.
Grace schoot in de lach, sloeg een arm om Mary Kate heen en drukte haar even tegen zich aan. ‘Ach ja, daar kon je wel eens gelijk in hebben. Zo, en wat vind jij nou van de grote stad Londen, kleine meid?’
Mary Kate trok haar neus op en rimpelde haar hele gezichtje met zo’n intense afkeer, dat beide vrouwen erom moesten lachen.
‘Te veel rijtuigen en niet genoeg scheppen.’
Grace gaf haar dochter een kus boven op haar hoofd.
In de grote stad rook het volkomen anders dan zij gewend waren; ze proefden de zwavelachtige scherpte van kolengruis achter in hun keel en roken de penetrante stank van de paardenmest die langs alle straten opgehoopt lag, de ranzige rottingslucht van slagersafval en visslijm uit de marktkramen en de stank van menselijke uitwerpselen uit latrines in de steegjes. Dit alles vervuilde de lucht als het heet was, en als het regende, ontstond een donkere, zompige vloeistof die samenvloeide in de straten, op de stoepen spatte en aan koetswielen, schoenzolen en jaszomen bleef hangen. Niemand leek het op te merken; niemand leek zich eraan te storen. Zo was het hier nu eenmaal.
Toen ze eindelijk bij het drukke station aangekomen waren, stapten ze uit de koets, verzamelden hun tassen en waagden zich op straat om een huurrijtuig aan te houden. De koetsier wierp hen een nieuwsgierige blik toe toen Julia – die niet bij een huis met een slechte reputatie afgezet wilde worden – hem een adres gaf waarvan ze hoopte dat het er vlakbij zou zijn, maar hij bracht hen onmiddellijk ter plaatse. Ze bleven even zitten en keken naar de fraai geklede heren die door de deuren van een statig gebouw in en uit liepen, elkaar joviaal toeknikten en stilhielden om een hand op de arm van een vriend of de schouder van een collega te leggen, beleefd te groeten en het laatste nieuws uit te wisselen. Plotseling begrepen ze de blik van de koetsier: nummer één was de Herensociëteit van West End.
Ze betaalden de koetsier, wachtten tot hij uit het zicht verdwenen was en wandelden toen snel de laan in. Naarmate ze verder langs de lange huizenblokken liepen, werden de heggen achter de smeedijzeren hekken dunner en vertoonden de hekken zelf meer achterstallig onderhoud. Hier werden de tuinen niet zorgvuldig met de hand bijgehouden in een stijl die de goede smaak van de eigenaars weerspiegelde, maar waren ze bijna anoniem geworden – nog altijd onderhouden, maar niet door tuinlieden. Meer gordijnen waren gesloten, wat de huizen nietszeggend maakte, en de huizen zelf leken te zijn opgedeeld in kleinere woningen. Dit bleek uit de huisnummers: ze zagen 10a, 10b en zelfs 10c. De duisternis viel in en sneeuwvlokken bleven aan hun mantels hangen.
Sint Martin’s Place nummer 27 was nog altijd een heel, onverdeeld pand – in elk geval aan de buitenkant – hoewel de ramen op de begane grond bedekt waren en de ingang onopvallend was. Ondertussen bevonden ze zich beslist in een twijfelachtige buurt en de vrouwen gingen voorzichtig naar het huis toe. Ze stopten even bij het steegje tussen de nummers 26 en 27.
‘Deze kant op,’ wees Julia, na een haastige blik in de smalle, onverlichte gang die naar huisvuil en menselijke uitwerpselen rook.
Ze leidde hen voorzichtig naar een blauwe deur met een kleine, zwarte letter M erboven. Julia klopte. Het duurde een volle minuut voordat het kijkgaatje open ging en een bloeddoorlopen oog hen inspecteerde.
‘Wij worden verwacht,’ zei Julia snel. ‘Laat ons binnen.’
Het kijkgaatje ging weer dicht en de deur ging op een kier open, tegengehouden door een ketting.
‘Wie ben u?’ gromde de dikke, grijsharige vrouw die de deur bewaakte.
Julia aarzelde. Alleen Molly kende hun namen. ‘Ouwe vriendinnen van Molly, uit Liverpool,’ zei ze, met een slechte imitatie van het plaatselijke dialect.
Drie mannen die, afgetekend tegen het lamplicht, bij de ingang van de steeg rondhingen, knikten even naar elkaar en begonnen de steeg in te lopen.
‘Je ziet er niet uit of je vriendinnen van de bazin bent.’ De vrouw bekeek hen achterdochtig. ‘Misschien ben je wel van de kerk of zowat.’
‘Ha!’ Julia forceerde een lach. De mannen hadden hun pas versneld. ‘In ’s hemelsnaam, mens, doe die deur open of Molly zal je mores leren!’
Dat was afdoende. De deur sloeg dicht, de ketting ratelde en ze glipten naar binnen, achtervolgd door ontevreden gejoel en gefluit.
Grace haalde opgelucht adem en greep, onzeker over wat ze binnen zouden aantreffen, Mary Kate bij de hand. De ruimte werd verlicht door rode lampen; aan de muren hingen grote portretten van liggende vrouwen in verschillende stadia van ontkleding. Voor eenmaal was Grace innig dankbaar dat Mary Kate altijd zo verlegen haar blik op de grond gericht hield.
Hun gids leidde hen door een lange gang met een dikke Turkse loper op de grond; flakkerende kaarsen in matglazen lantaarns aan de muren verlichtten hun pad. Aan weerszijden waren zware houten deuren die de geluiden van het spel dat hier gespeeld werd – uitbarstingen van gelach en gemaakte gilletjes van de dames, de lage, bevelende stemmen van de mannen – nauwelijks dempten. Grace bleef precies in het midden van de gang lopen en bad dat niemand op dit moment naar buiten zou komen.
‘Daarzo is de ontvangstkamer, waar de heren en dames elkaar ontmoeten,’ vertelde hun gids. ‘Boven heb je de privé-kamers om te kaarten en zo.’
‘En zo,’ fluisterde Julia terwijl ze Grace aanstootte. Ze keken elkaar met grote, ongelovige ogen aan: ze waren in een van de beruchtste bordelen van Londen.
‘En hierzo woont de bazin.’ Hun gids klopte op een deur met vergulde panelen, duwde die open en liet hen alleen.
‘Eindelijk!’ Een indrukwekkende vrouw, gekleed in een laag uitgesneden groene japon, stevende door de kamer om hen te begroeten. ‘Molly O’Brien. Ik ben blij dat u veilig aangekomen bent.’
‘Julia Martin.’
‘Welkom. En u moet mevrouw McDonagh zijn.’
‘Aye.’ Grace stak haar hand uit, die Molly met beide handen pakte. ‘Bedankt dat u hiermee instemt.’
‘Het is een eer voor een beroep waarmee zelden eer te behalen valt.’ Molly keek naar Mary Kate. ‘En wat geweldig om een kleintje als gezelschap te hebben vanavond. Hoe heet jij, meisje?’
‘Mary Kate,’ antwoordde ze dapper.
‘Ik ben juffrouw Molly. En jij zult wel uitgehongerd zijn. Zullen we bij het vuur gaan zitten en theedrinken? Hou jij van scones met boter en jam?’
Mary Kate knikte en liet zich naar de zitkamer leiden, waar een oude vrouw met prachtig wit haar aan het hoofd van de theetafel zat.
‘Hier zijn ze, gran. Deze jongedame heet Mary Kate.’
‘Hoe maak je het?’ De oude vrouw knikte haar plechtig toe.
‘Dit is mijn grootmoeder, Mary Kate,’ verklaarde Molly. ‘Ze heeft een prachtige poppenverzameling. Jij bent toch niet toevallig dol op poppen, of wel? Want ik weet dat zij er graag mee wil pronken.’
Mary Kate knikte verlegen en begon tegen de oude vrouw te praten. ‘Ik heb er één,’ zei ze zachtjes.
‘Echt waar? En hoe heet ze?’
‘Blossom. Gran heeft haar gemaakt.’
‘Is jouw gran in Ierland, soms?’
Mary Kate schudde haar hoofd. ‘Gran is in de hemel.’
De oude vrouw pakte haar kleine hand en wreef met haar duim over de gladde huid van het kind. ‘Na de thee zal ik je mijn poppen laten zien en jij moet me maar aan jouw Blossom voorstellen.’
Ze aten zoete broodjes en dronken thee – met meer honger dan ze beseft hadden – en daarna nam de oude vrouw Mary Kate weer bij de hand en leidde haar weg. Het meisje glimlachte bezorgd achterom naar Grace.
‘Wij zitten hier apart,’ stelde Molly hen gerust. ‘Gran gaat nooit buiten deze kamers.’
‘Weet zij…?’
‘O, aye.’ Molly schoot in de lach. ‘Zonder haar zou ik dit niet eens kunnen doen. Zij heeft echt een rekenknobbel. Heeft de helft van haar leven de kruidenierszaak van mijn opa bestuurd.’
‘Maar hoe kan ze… Vindt ze het niet… verontrustend, allemaal?’ vroeg Julia.
‘We hebben allebei meer overleefd dan u voor mogelijk houdt. Eerlijk gezegd vinden wij het hier heerlijk rustig.’
‘Toch is het een zwaar bestaan, of niet?’
‘U denkt toch zeker niet dat ik van haar verwacht dat ze elke nacht de kost verdient?’ Molly lachte, maar haar ogen stonden ernstig. ‘Zie ik er zo hardvochtig uit soms?’
‘Nee,’ kwam Grace rustig tussenbeide. ‘Vergeef ons, mevrouw O’Brien. Ik weet niet wat we verwacht hadden, maar zeker geen aantrekkelijke, vriendelijke en welsprekende vrouw, die met haar oude gran in zulke gezellige kamers woont!’
‘Het spijt me,’ voegde Julia eraan toe. ‘We zijn u juist heel erg dankbaar en nu sla ik zo’n flater. Ik kan mezelf wel schoppen.’
‘Dat is nog eens lenig,’ zei Molly met een uitgestreken gezicht. ‘Lui die in het verre oosten gewoond hebben, zijn dol op lenige vrouwen. U zou hier aardig kunnen verdienen.’
Julia gaapte haar verbijsterd aan, maar Molly had zich alweer tot Grace gewend.
‘Waarschijnlijk zult u vanavond geen enkel probleem hebben. Dit is niet de eerste keer dat Lord Evans een van mijn meisjes ontvangt.’ Ze zweeg even. ‘Daalt hij nu in uw achting?’
‘Dat zal nooit gebeuren.’
‘Er is zeker geen kans dat u hem daaruit krijgt, hè?’ vroeg Molly met een lichte ondertoon van hoop in haar stem.
‘Nee.’ Grace zuchtte. ‘Al wens ik uit de grond van mijn hart dat ik daar iets op kon bedenken.’
Molly knikte grimmig. ‘Dat willen we allemaal. We hebben er zelfs over gedacht hem een jurk aan te trekken en hem zo mee naar buiten te nemen, maar de bewakers controleren de cellen voordat ze de meisjes vrijlaten, en als Lord Evans ontsnapt, draaien wij allemaal de gevangenis in.’
‘Zoiets zei Aislinn al. Ze kon me alleen beloven dat ze iets zou verzinnen om hem te spreken, niet om hem te redden.’
‘Het gaat haar goed. Daar ben ik blij om. Haar verhaal is niet veel anders dan het mijne.’ Molly stond op en schonk de laatste thee in. ‘Als jullie terugkomen, heb ik nog wel wat sterkers klaarstaan,’ zei ze. ‘Maar tot die tijd kunnen jullie beter waakzaam zijn.’
Daar was Grace het mee eens, al was de gedachte om zich een beetje moed in te drinken nog zo verleidelijk.
‘Wie zijn de anderen die vanavond meegaan?’ vroeg Julia.
Molly haalde haar schouders op. ‘Allemaal Iers, dit stel. Gewone meisjes. Allemaal op een of andere manier aan lager wal geraakt.’ Ze nam een slokje van haar thee. ‘Soms kiest een meisje er zelf voor, vooral vanwege de vrijheid die ze krijgt. Ze verdienen goed, hebben het naar hun zin en ze wonen hier veiliger dan op straat. Als zo’n meisje slim is en wat geld opzijzet, kan ze “met pensioen”, zoals wij zeggen: ergens heen gaan waar niemand haar kent en het leven van een onafhankelijke vrouw leiden. Een aantal van hen trouwt, al zou je natuurlijk kunnen zeggen dat ze dan nog steeds werken.’ Ze knipoogde. ‘Over werken gesproken: het wordt tijd om u om te kleden, mevrouw McDonagh.’ Ze stond op, liep de kamer door en riep over haar schouder: ‘Deze kant op, dames. De nacht is nog jong.’
Grace en Julia keken elkaar even met grote ogen aan, zetten hun theekopjes neer en volgden hun gastvrouw in de richting van het geluid van tinkelende glazen en gelach.
Een ijzige motregen scheurde gaten in de rook en mist en verkilde Grace tot op het bot toen ze uit het huurrijtuig stapte. Ze waren naar de achterkant van een laag stenen pakhuis gebracht; de deur stond op een kier en een man met een lantaarn gebaarde dat ze moesten opschieten. Grace bedekte haar haren en gezicht met de hoofddoek en volgde de andere meisjes in de spelonkachtige ruimte. Daar bekeek de bewaker hen grondig van top tot teen bij het licht van zijn lantaarn; hij stopte om Grace van opzij te begluren.
‘Die heb ik van me leven niet gezien,’ zie hij en stapte naderbij.
Een meisje dat Grote Rooie genoemd werd, haakte haar arm door de zijne en trok hem dicht naar zich toe.
‘Vast wel, Bill,’ plaagde ze. ‘Je hebt ons allemaal wel op de een of andere manier gezien, toch, of niet soms?’ Ze knipoogde koket en zoende hem in zijn nek.
‘Aye, Bill, het is Bridey, de nieuwe. Is een tijdje ziek geweest, maar nou is ze weer beter, toch, liefie?’ Een bleek meisje met donker haar, gekleed in weelderig paars, ging dichter bij Grace staan en wreef kordaat in haar handen. ‘Als we nog lang in dit ijskoude pakhuis moeten staan, zijn we straks allemaal ziek.’
‘Of jij moet ons zelf willen opwarmen,’ stelde Grote Rooie voor, terwijl ze haar omvangrijke boezem tegen Bills borst duwde.
Hij gromde en deed een stap terug, in verwarring gebracht door hun geflirt. ‘Later misschien,’ zei hij kortaf. ‘Tijd om te gaan. Je heb niet de hele nacht.’
Hij loodste hen tussen stapels houten kratten en dichtgebonden kisten door naar het andere eind van het pakhuis. Daar gingen ze door een deurtje via een trap naar beneden naar een goederentunnel die uitkwam bij de keukens van de gevangenis.
Ze volgden hem in ganzenpas, hielden hun rokken op met hun in opzichtige handschoenen gestoken handen; ze stapten zorgvuldig om de plassen en de drek heen. In de enorme keuken werden ze overgedragen aan een andere man, die een lang uitbeenmes in zijn hand hield. Bill overhandigde hem de lantaarn, zodat het licht nu op een vettig wit, met bloed besmeurd schort scheen.
De meisjes waren aan deze gang van zaken gewend; ze knikten de slager toe. Ook hij bekeek hen van top tot teen; zijn lippen bewogen terwijl hij hen telde. Toen hij tevredengesteld was, gebaarde hij met het mes dat ze achter hem aan moesten komen.
Graces hart bonkte; ze voelde zich naakt in de dunne rode jurk die haar hele nek en schouders en het grootste deel van haar boezem onbedekt liet. Ze droeg een omslagdoek van felgekleurde zijde, maar het gevoel van zijde op haar blote huid herinnerde haar er des te meer aan hoe ongekleed ze in feite was. De andere meisjes hadden haar uitstekend vermomd en als ze naar hen keek, wist ze dat ze eruitzag als een van hen: haar haren waren zo vastgespeld dat hier en daar in haar nek krullen lossprongen, haar wangen glansden van de rouge over witte poeder, haar ogen waren omlijnd met kohl en net boven de hoek van haar mond was een schoonheidspleister geplakt. Haar tanden waren wit achter de rode lippenverf en in haar oorlelletjes waren lange oorbellen geschroefd. Over dat alles heen was een zwaar parfum gesprenkeld, dat bij elke beweging die Grace maakte opnieuw begon te geuren.
De slager leidde hen trappen op en af, door nauwe gangen en zware houten deuren, tot ze uiteindelijk bij een soort ondergrondse binnenplaats kwamen met cellen langs de wanden.
‘Ze zijn er,’ deelde hij de bewakers bij de ingang mee; zij knikten.
‘Drie hier, vanavond,’ beval een van hen.
Terwijl de eerste drie vrouwen uit de groep stapten, raakte Grace bijna in paniek. Was Lord Evans daar? Had ze haar kans gemist? De blik van Grote Rooie, die naast haar stond, zei nee.
Het gezelschap liep verder en stopte nog tweemaal om meisjes af te leveren voordat Grote Rooie snel in haar hand kneep en die toen liet vallen.
‘Eén hier,’ snauwde de slager.
Grace stapte met wild bonkend hart naar voren.
‘Wakker worden, Evans. Je hebt bezoek.’ De bewaker likte aan zijn onderlip en liet zijn hand langzaam over haar achterwerk glijden voordat hij haar naar de cel aan het eind van het vertrek duwde.
Een man trok zich langzaam aan de tralies omhoog.
‘Blijf daar staan,’ beval de bewaker.
Hij vond de sleutel aan zijn sleutelring, opende de deur van de cel, greep Grace bij de arm en schoof haar ruw naar binnen. De deur sloeg galmend dicht en de sleutel werd omgedraaid.
‘Doe het snel.’ Hij lachte lomp. ‘Als jullie het al kunnen doen, tenminste.’
De bewaker liep weg en liet hen alleen; de echo van zijn knorrige stem bleef naklinken vanuit de zaal, waar hij met zijn collega’s ging zitten drinken.
Nu kwam het enige licht van een toorts buiten de cel, hoewel Grace een kandelaar met kaars zag staan op een klein, ruw tafeltje waarop ook pen en papier lagen. Het gezicht van de man die rustig in het midden van de cel stond, kon ze niet onderscheiden.
‘Goedenavond.’ Zijn stem was zacht en hees, maar ze herkende die onmiddellijk. ‘Aardig dat je gekomen bent, maar ik ben bang dat ik vanavond niet zo gezellig zal zijn.’
‘Ach, jawel, Lord Evans, u bent toch altijd gezellig?’
Hij zweeg even en leunde enigszins voorover, met zijn hoofd scheef. ‘Ken ik jou?’
Ze kwam naar voren en raakte zijn arm even aan. ‘U zou het zo niet zeggen, als u me nu kon zien,’ fluisterde ze. ‘Maar u hebt op een ochtend vroeg, nog voor zonsopgang, mijn bruiloft meegemaakt.’
Hij leunde dichter naar haar toe en tuurde met samengeknepen ogen naar haar gezicht, overrompeld. ‘Goeie genade, het is Grace!’ Hij omhelsde haar stevig, keek nog eens, schoot in de lach en schudde zijn hoofd. ‘Ik kan het nauwelijks geloven! Droom ik? Ben ik gestorven?’
‘In dat geval ben ik ook gestorven, en ik moet zeggen:’ – ze keek de donkere cel eens rond – ‘de hemel valt een beetje tegen, vindt u niet?’
Hij knikte vol verbazing en raakte haar gezicht aan; toen hij de vettige verf voelde, het goedkope parfum rook en besefte wat haar kleding te betekenen had, keek hij haar bezorgd aan.
‘Wat is er met je gebeurd, Grace?’
‘Dit was de enige manier om binnen te komen, snapt u.’
‘Nee, dat snap ik niet. Maar ik ben blij dat je er bent.’ Hij nam haar bij de hand en leidde haar naar een krukje. ‘Ga zitten, alsjeblieft.’ Hij zag erop toe dat ze goed zat en liet zich vervolgens voorzichtig zakken op de berg stro die zijn bed vormde. ‘Het spijt me dat ik je niet behoorlijk kan ontvangen. Ik weet nog hoe goed je eruitzag toen we elkaar voor het eerst ontmoetten. Je zat daar zo mooi in het kaarslicht, omringd door eten en drinken. Vol hartstocht was je de goede naam van McDonagh aan ’t verdedigen onder Donnelly’s minachtende blikken. Ik vind het leuk om daar af en toe aan te denken.’
‘We hebben nu een beetje kaarslicht. Eten en drinken trouwens ook.’ Ze reikte onder haar rok en haalde er een plat pakje onder vandaan. ‘Brood, kaas, worst en een beetje Ierse whisky van mevrouw O’Brien zelf.’
‘Het moet echt hopeloos zijn, als Molly me eten en drinken stuurt zonder rekening erbij. Om van jou nog maar te zwijgen.’ Hij pakte de flacon, schroefde de dop eraf en bood haar de drank aan. ‘Dames gaan voor.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben al zenuwachtig genoeg hier,’ bekende ze. ‘Dan kan ik niet ook nog eens mijn verstand gaan benevelen, of wel soms?’
‘Drink met mij, Grace,’ smeekte hij; in zijn stem klonk een schrijnende eenzaamheid door.
Toen aarzelde ze niet langer, maar nam de flacon aan en dronk hem toe. ‘Op uw gezondheid, Lord Evans,’ zei ze en nam een slokje.
‘Zeg maar liever “kapitein”,’ zei hij toen zij hem de whisky teruggaf. ‘Dat is de enige titel die ik ooit verdiend heb. Op jouw gezondheid, lieve kind.’ Hij nam een grote slok, en nog een.
De whisky verwarmde hen beiden, en ze keken elkaar aan. Graces ogen waren nu beter gewend aan het gedempte licht.
‘Je bent zeker niet gekomen om me te laten ontsnappen, of wel?’ vroeg hij; hij probeerde het als een grapje te laten klinken.
‘Vertel me hoe dat moet, kapitein, dan doe ik het,’ antwoordde zij ernstig.
‘Mijn tijd is voorbij, dat is het punt.’ Hij hoestte en hield een lap tegen zijn lippen; er kwam een donkere vlek op.
‘Zolang u nog levensadem hebt, is er tijd. Er kan nog van alles gebeuren, kapitein. Zelfs een wonder.’
‘Er zou inderdaad een wonder voor nodig zijn,’ zei hij, ‘en ik geloof dat ik al meer dan mijn deel gehad heb, wat wonderen betreft. Ze zijn op.’
‘Is het bloed, wat u ophoest?’
Hij knikte en verfrommelde de lap in zijn hand. ‘Het enige wonder waar ik op hoop, Grace, is dat het snel gaat.’
‘Ach nee, kapitein, nee.’
Hij leunde voorover en pakte haar hand. ‘Ik ben niet bang om te sterven, weet je. Mijn Heer wacht op mij en de enige vrouw van wie ik ooit heb gehouden ook. Leven is vaak angstaanjagender voor me geweest dan de gedachte aan sterven.’ Hij glimlachte ironisch. ‘Het enige wat mij spijt, is dat ik niet zal meemaken dat jij en Morgan over het “Eiland van Smaragd” regeren met een troep kinderen die uit jullie hut komen rollen.’
Graces ogen vulden zich met tranen; ze hoopte dat hij dat in het donker niet kon zien.
‘Hoe gaat het met hem, die ouwe rebel?’ Evans nam nog een teug uit de flacon. ‘En wat bezielde hem in vredesnaam om jou zomaar in het hol van de leeuw te sturen?’
Grace beet op haar lip.
De kapitein liet zijn arm op zijn been vallen en zweeg; de stilte scheen een eeuwigheid te duren. ‘Hij is dus dood – is dat het?’
‘Aye,’ zei Grace gesmoord.
Evans gooide de flacon tegen de muur; het ding kletterde naar beneden en liet een spoor van whiskytranen achter op de kille, grijze stenen.
‘Laat ze naar de hel lopen,’ gooide hij eruit. ‘Vervloekt zijn hun ogen en al hun kinderen. En waarvoor? Waarvoor?’ Hij probeerde op te staan, maar begon te hoesten en zakte in elkaar.
Grace hielp hem in een zittende houding, gaf hem de bloederige lap aan en veegde met haar omslagdoek het zweet van zijn voorhoofd.
‘Het kwam door de koorts, dus vervloek die ook maar, als u toch bezig bent.’ Ze zweeg even. ‘Hij zat in de gevangenis, in Dublin, beschuldigd van landverraad. Hij wist dat hij stervende was en liet een brief voor mij naar buiten smokkelen. Tegen de tijd dat ik die las, was hij al dood.’
‘O, Grace toch.’ Hij legde zijn hand over de hare.
‘Die dag heb ik onze zoon gebaard.’
‘Een zoon.’ Hij schudde zijn hoofd en probeerde het allemaal te bevatten. ‘Weet je echt zeker dat hij dood is?’ vroeg hij opeens. ‘Geruchten, zoveel geruchten…’
Ze legde haar vingers op zijn mond om de woorden tegen te houden; daarna reikte ze in de voorkant van haar japon en trok een zakje van mousseline tevoorschijn dat diep tussen haar borsten weggestopt had gezeten. Ze deed het open en ving Morgans oorringen en zijn trouwring op in haar schoot; de laatste hield ze Evans voor. ‘Ik weet het zeker,’ zei ze.
Hij nam de ring aan en zag dat het de zijne was; toen sloot hij zijn hand eromheen en hield hem tegen zijn borst. ‘McDonagh was de edelste man die ik ooit ontmoet heb,’ zei hij zachtjes. ‘Ik hield van hem alsof het mijn eigen broer is.’
‘Aye, kapitein, en hij droeg u op handen. Ik vond dat u dat moest weten en dat u van mij moest horen wat er gebeurd is.’
‘Dank je wel.’ Hij zweeg en gaf de ring terug. ‘Ik wil dat jij deze houdt, Grace. Geef hem aan je zoon als hij wat groter is. Vertel hem het verhaal van jullie heimelijke bruiloft en het verhaal van zijn vader. Hij kan trots zijn op de naam McDonagh.’
‘Hij zal uw naam ook kennen, kapitein. Mijn kinderen en hun kinderen en kindskinderen – allemaal zullen ze uw naam kennen.’ Ze gaf hem haar hand; hij kuste die zachtjes en legde er toen een ogenblik zijn wang tegenaan.
‘Wat gaat er nu met jou gebeuren?’ vroeg hij.
‘Ze zeggen dat ik naar mijn broer moet gaan, naar Sean, in Amerika.’ Ze probeerde de ongerustheid niet in haar stem door te laten klinken.
‘Wie zijn “ze”?’
‘Smith O’Brien, Meagher, die Mitchel van jullie – de stemmen van Jong Ierland. Julia Martin heeft me naar Liverpool gebracht, maar de boot had vertraging, ziet u. En ik ontdekte waar u was, en hoe kon ik uit Engeland vertrekken zonder u nog één keer te zien, voor het laatst, zonder afscheid te nemen?’
‘Het is bespottelijk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Volkomen bespottelijk. Hoe ben je in ’s hemelsnaam op dit idee gekomen?’
‘Ach ja, ik heb nogal wat vrienden van laag allooi, dat weet u best,’ plaagde ze.
‘Ja, maar… prostituees?’
‘Dat is een lang verhaal.’
‘En we hebben geen tijd voor lange verhalen.’ Hij zuchtte. ‘Vertel me dan eens, wanneer vaar je af?’
‘Nog twee dagen, misschien drie. Vanavond ga ik weer op weg naar Liverpool.’
‘En de jongen, en – je hebt toch ook nog een dochter?’
‘Mary Kate gaat met me mee, maar ik heb het kindje en mijn vader bij Barbara in het klooster achtergelaten. Die komen later, als ze sterk genoeg zijn.’
‘Dat was moeilijk.’
Ze knikte en vocht tegen haar emoties.
‘Wees niet bang om moeilijke keuzes te maken, Grace, als dat voor jou en je kinderen nodig is om in leven te blijven. Dat zou Morgan ook doen.’ Hij zweeg even. ‘Dat zou ik ook doen, als ik nog iets te kiezen had.’
Ze sloeg haar ogen op en keek hem aan. ‘Dat is waar, en ik moet me schamen dat ik hier bij u medelijden met mezelf zit te hebben.’
‘Dat vind ik niet.’ Hij kneep in haar handen. ‘Het betekent zo veel voor me dat ik je vanavond hier kan spreken. Het is een wonder, het laatste.’
‘Is er iets wat ik voor u kan doen, kapitein? Wat dan ook?’
‘Je zou me bij mijn voornaam kunnen noemen.’ Hij glimlachte vermoeid. ‘Het is een hele tijd geleden dat iemand dat gedaan heeft.’
Ze knikte en stond op het punt te spreken, toen het zwakke geluid van rinkelende sleutels en zware voetstappen in hun richting kwam.
‘Tijd om te gaan.’ Hij stond op, trok haar overeind en stopte een plukje van haar haren op zijn plaats. ‘We moeten nu afscheid nemen. Niet voor het oog van… de anderen.’
Ze sloeg haar armen om hem heen en hief haar mond naar zijn oor. ‘Ierland zal je nooit vergeten, David,’ fluisterde ze. ‘En ik ook niet. Ga met God.’
Hij sloot zijn ogen en liet zijn hoofd tegen het hare rusten tot de voetstappen stopten en de bewaker met zijn sleutels kwam.
‘Kláár, allebei?’ Hij lachte en deed de deur open. ‘Eruit, jij.’
‘Vaarwel.’ Ze hield zich stevig vast en was niet in staat hem los te laten.
‘Zo kan-ie wel weer,’ mopperde de bewaker. ‘Eruit, zei ik.’
‘Wees niet bang,’ fluisterde Evans en kuste haar op de wang.
‘Jij ook niet,’ antwoordde ze en vond de kracht om bij hem weg te gaan, al brak haar hart opnieuw bij dit afscheid.
De bewaker sloot de deur en dreef Grace in de richting van de zaal. Zij stopte, duwde hem opzij en keek om naar de plaats waar Evans vlak voor de tralies stond.
‘Kijk naar beneden, zie op mij neer,’ riep ze hem toe, ‘als je daar aangekomen bent.’
Hij aarzelde een ogenblik en stak toen zijn hand op om te laten zien dat hij het begreep. ‘Dat zullen we doen,’ bezwoer hij haar.
Het was het laatste wat ze van hem hoorde.